Alles over soorten autoverlichting
Dagrijverlichting, dimlicht en grootlicht
Wat verstaan we onder dagrijverlichting? Waarom heet iets ‘stadslichten’ als je het alleen buiten de bebouwde kom mag gebruiken? Wat is dimlicht? En weet jij zeker dat je lampen aanstaan als het donker is?
Dagrijverlichting
Elke auto die na 2010 op de markt is verschenen heeft ze: dagrijlichten, soms afgekort tot DRL (Daytime Running Lights). Het is bijna zonder uitzondering led-verlichting, vaak in creatieve vormen rondom de randen van de koplampunit. Dit relatief nieuwe type verlichting is niet zozeer bedoeld om auto’s te verfraaien, maar om ze overdag beter zichtbaar te maken. In tegenstelling tot de meeste dimlichten gebruiken deze led-lampjes heel weinig stroom, waardoor het overdag voeren van verlichting een nihil effect op het verbruik heeft.
Een veelgehoorde klacht is dat bij veel auto’s de dagrijverlichting alleen aan de voorkant brandt. Wanneer je een tunnel inrijdt, zou je als bestuurder kunnen denken dat je goed zichtbaar bent, terwijl je in werkelijkheid alleen aan de voorzijde verlichting voert. Dat laat onverlet dat je als bestuurder je dimlichten moet aanzetten wanneer de situatie daarom vraagt, bijvoorbeeld in een tunnel, bij slecht weer of invallende duisternis. Dagrijverlichting moet wit van kleur zijn en moet uitschakelen of overgaan in stadslicht wanneer het dimlicht wordt ingeschakeld.
Dagrijverlichting verplicht
In de huidige wet staat dat dagrijverlichting verplicht is, maar er staat niet dat het verplicht is dat de achterlichten automatisch moeten aangaan. Als de achterlichten niet automatisch aangaan, moet er een signalering aanwezig zijn die de bestuurder erop attendeert dat de achterlichten dan niet branden. Daarnaast staat in dit Reglement dat achterlichten ook niet hoeven te branden als duidelijk blijkt uit de dashboardverlichting dat de dimlichtset (voor- en achterlichten) moeten worden ingeschakeld.
Dashboardverlichting misleidend
Vroeger knipte de dashboardverlichting aan op het moment dat je je verlichting aanzette. Logisch, want tot het inschakelen zorgde daglicht ook voor voldoende zicht op je dashboard. Dat is tegenwoordig wel anders: moderne dashboards, zeker met lcd-schermen, staan eigenlijk altijd aan. Je krijgt als bestuurder op deze ouderwetse manier dus geen indicatie dat je verlichting daarwerkelijk aanstaat. Check daarom altijd of het symbool voor dimlicht brandt. Of schakel automatische verlichting (zie verderop in dit artikel) in, mocht je auto over deze optie beschikken.
Dimlicht
Dimlicht is de verlichting die je standaard moet voeren wanneer het donker is. Als het zicht wordt belemmerd door mist, hagel, regen of sneeuw, wordt dit ook overdag verwacht van je. De functie van dimlicht is tweeledig: het maakt je zichtbaar voor overige weggebruikers en het geeft je beter zicht op de weg. Dit in tegenstelling tot dagrijverlichting, waarvan het schijnsel te zwak is om de weg voor je te verlichten.
Bij ingeschakeld dimlicht branden zowel de koplampen, de achterlichten als de kentekenplaatverlichting. Dimlicht dankt zijn naam aan het feit dat het overige weggebruikers niet mag verblinden. Ten opzichte van het fellere en verblindende grootlicht is dit licht dus gedimd. Dimlichten verlichten vooral het gebied recht voor de auto en de berm rechts en dus niet het linker gedeelte van de weg om zo geen tegenliggers te verblinden. Dat is ook de reden dat je koplampstickers moet gebruiken wanneer je naar Engeland gaat met je eigen auto: het lichtbeeld van een koplamp is asymetrisch en zal zonder stickers tegenliggers verblinden.
Verstelling van het dimlicht
Om te voorkomen dat je met je koplampen medeweggebruikers verblindt, kun je deze verstellen. Vroeger ging dat met stelschroeven op de koplampunit zelf, tegenwoordig zijn auto’s voorzien van automatische dan wel handmatige verstelling van het dimlicht. In het eerste geval regelt de auto automatisch tot welke hoogte de lichtbundel van de koplamp rijkt. Als je auto voorzien is van handmatige verstelling, dan zit er doorgaans in het dashboard links naast je stuurwiel een instelwieltje met daarbij het dimlichtsymbool, voorzien van een pijl omhoog en omlaag. Wanneer het pijltje onderdeel uitmaakt van het symbool van de koplamp, dan beschikt de auto over automatische verstelling.
Het verstellen van het dimlicht is nodig wanneer de auto aan de achterzijde door bijvoorbeeld een zware lading of een fietsendrager verder inveert dan normaal. De auto komt dan iets achterover te liggen en daardoor schijnen de koplampen te veel omhoog. Met dit instelwieltje kun je de lichtbundel van de koplampen naar beneden bijstellen, zodat je geen andere weggebruikers verblindt met je dimlichten. Overigens: bij kleine auto’s kan verstellen al nodig zijn wanneer je passagiers meeneemt op de achterbank of flink wat bagage achterin legt.
Stadslicht
Stadslicht is bedoeld om een geparkeerd voertuig zichtbaar te maken. Een betere naam zou ‘standlicht’ of ‘parkeerlicht’ zijn. De typering ‘stadslicht’ stamt nog uit de jaren ’50 toen het gebruikelijk was binnen de bebouwde kom uitsluitend stadslichten te voeren. In sommige steden (zoals bijvoorbeeld Parijs) was het zelfs verboden grotere lichten te voeren, omdat accu’s dat toentertijd vaak niet trokken.
Bij stadslicht branden de achterlichten, de kentekenplaatverlichting en twee kleine lampjes aan de voorkant. Die lampjes aan de voorzijde maken het voertuig wel zichtbaar, maar verlichten niet het weggedeelte voor de auto.
Het is niet toegestaan om op de momenten dat verlichting verplicht is uitsluitend stadslicht te voeren. Dimlicht moet in die gevallen ook zijn ingeschakeld of bij mist de mistlampen voor. Stadslicht is verplicht als je ’s nachts (of bij slecht zicht overdag) buiten de bebouwde kom of op de rijbaan parkeert.
Grootlicht
Het grootlicht zorgt voor maximale verlichting van de weg voor de auto. Anders dan bij dimlicht is de lichtbundel verblindend voor medeweggebruikers. Je mag grootlicht daarom alleen ’s nachts aanzetten, wanneer er geen ander verkeer in de buurt is.
Moderne auto’s beschikken soms over ‘automatisch’ grootlicht. Deze verlichting voorkomt verblinding van tegemoetkomende automobilisten door een systeem met reflectoren in de koplampen. Zodra de radar een tegenligger waarneemt, nemen de reflectoren een ‘hap’ uit de lichtbundel of schakelen tijdelijk terug naar dimlicht. Je hoeft als bestuurder dus geen actie te ondernemen en je kunt voor een flink deel van de weg blijven genieten van het voordeel van grootlicht. Is je tegenligger voorbij, dan schiet de verlichting weer volledig in grootlichtstand. Heb je automatisch grootlicht, dan is het grootlichtsymbool voorzien van een A.
Mistlicht
Een mistlamp produceert zeer fel licht, bedoeld om ook in een mistbank zichtbaar te zijn. Je mag deze lichten in andere situaties niet voeren, omdat ze dan vervelend zijn voor medeweggebruikers. Op het onterechte gebruik van mistlampen staat een boete.
Mistlampen produceren aan de voorzijde van de auto een brede, niet verblindende lichtbundel die laag valt, om onder de mistbank door de weg te verlichten. Tijdens dichte mist is groot licht meestal onbruikbaar, omdat de mist het licht terugkaatst en je daardoor zelf verblind kunt raken. Als de mistlampen voor branden, mag in plaats van dimlicht stadslicht gevoerd worden.
Het mistachterlicht mag alleen worden ingeschakeld wanneer het zicht door mist of sneeuwval minder is dan 50 meter. LET OP: bij zware regenval mag het mistachterlicht niét gebruikt worden!
Zie ook: Welke verlichting bij mist?
Automatisch inschakelende verlichting
Bij automatisch inschakelende verlichting wordt het dimlicht ingeschakeld via een lichtsensor. Daar hoef je zelf dus niets voor te doen. Vaak is er sprake van een extra stand op de lichtschakelaar. De dagrijverlichting brandt ook wanneer de verlichting is uitgezet (stand ‘0’). In de stand ‘Auto’ is de de automatisch inschakelende verlichting actief. Bij invallende duisternis zal de verlichting vanzelf aan gaan. Mist wordt niet altijd door lichtsensoren herkend. Het is daarom beter om bij regen en mist handmatig voor dimlicht te kiezen. Uit de praktijk blijkt dat in auto’s met dagrijverlichting vaker wordt vergeten om in tunnels en bij slecht zicht overdag de verlichting in te schakelen. Voor de wet rij je dan dus zonder verlichting in omstandigheden waarin dat wél moet.
LET OP: soms slaat de term ‘automatisch inschakelende verlichting’ op een systeem waarbij de lichten aan gaan wanneer het contact wordt ingeschakeld. Met behulp van de sleutel dus. Dat heeft als voordeel dat je de auto nooit met brandende verlichting parkeert. Het is echter iets heel anders dan wanneer de auto zelf het licht aan doet wanneer je in het donker rijdt!
Kentekenplaatverlichting
De achterkentekenplaat moet verlicht zijn en die verlichting moet altijd branden wanneer grootlicht, dimlicht, stadslicht of mistlichten zijn ingeschakeld.
Derde remlicht
Een – rood – derde remlicht is verplicht voor auto’s die in en na september 2001 op kenteken zijn gezet. Dit remlicht moet tegelijk met de normale remlichten gaan branden.
Bochtverlichting
Bochtverlichting is er om de berm en/of de zijkant van de weg beter zichtbaar te maken bij het nemen van een bocht. Het is geen mistlamp of richtingaanwijzer. Bij sommige auto’s worden de mistlampen wel ingezet als bochtverlichting, maar hebben ze oorspronkelijk dus een andere functie. Bochtverlichting kan ook in de koplampunits zelf schuilgaan.
Breedstralers en verstralers
Met breedstralers worden doorgaans de mistlampen aan de voorzijde van een auto bedoeld. Een verstraler doet eigenlijk hetzelfde als grootlicht. Het gebruik ervan is dan ook aan dezelfde regels gebonden. De begrippen ‘breedstralers’ en ‘verstralers’ komen niet voor in de wegenverkeerswet. Formeel mag je deze verlichting daarom niet gebruiken.
Bron: https://www.anwb.nl/auto/onderhoud-en-reparatie/autoverlichting-en-autoruiten/soorten-autoverlichting
Geef een reactie